• taart
enkelvoud meervoud
naamwoord taart taarten
verkleinwoord taartje taartjes

de taartv / m

  1. (kookkunst) meestal cirkelvormig zoet gebak, vooral voor feestelijke gelegenheden, gemaakt van deeg en afgewerkt met bijvoorbeeld slagroom, vruchten of marsepein
    • Een taart wordt vaak een stuk feestelijker als je hem met een bovenlaag afwerkt.[4] 
  2. (kookkunst) meestal cirkelvormig hartig gebak van bladerdeeg gevuld met groente, zuivelproducten en soms ook stukjes vlees
    • Rol het deeg uit en bekleed hiermee de ingevette vorm. Schep de gesmoorde prei in de vorm. Verkruimel hierover de roquefort en de walnoten. Klop de eieren los met de crème fraîche, zout, peper en wat tijm en schenk dit voorzichtig over de vulling zodat deze niet verschuift. Bestrooi met nog een beetje tijm en schuif de taart in de hete oven. [5]
  3. (scheldwoord) onaangename of truttige vrouw die al wat ouder is
    • Zeg haar dat de nimfen mij zijden sjaals geven en gouden kettingen en diamanten ringen en satijnen lakens om in te slapen en een matras die gevuld is met het dons van kuikentjes. Iedere keer dat ik een oude, lelijke taart als zij naar het water lok, word ik beloond. [6]
  4. (figuurlijk) diagram waarin een verdeling wordt voorgesteld door segmenten van een schijf
    • Geef nu met dikke lijnen aan, hoe groot het deel van de taart is dat je aan je werk besteedt in een gemiddelde werkweek (je vakantieweken laat je buiten beschouwing). [7]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]


  • sinds 1877
enkelvoud meervoud
naamwoord taart taarten
verkleinwoord taartsje taartsjes

taart g [1]

  1. taart; meestal rond luchtig gebak