Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taart·vork·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord taartvorkje taartvorkjes

Zelfstandig naamwoord

het taartvorkjeo dim. tant.

  1. een stuk bestek in de vorm van een kleine vork dat bestemd is voor het eten van gebak
    • Een tompouce is met een taartvorkje maar lastig te eten. 


Gangbaarheid