• taart·vork·je
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord taartvorkje taartvorkjes

het taartvorkjeo dim. tant.

  1. een stuk bestek in de vorm van een kleine vork dat bestemd is voor het eten van gebak
    • Een tompouce is met een taartvorkje maar lastig te eten.