• ijs·taart
enkelvoud meervoud
naamwoord ijstaart ijstaarten
verkleinwoord ijstaartje ijstaartjes

de ijstaartv / m

  1. (voeding) taart gemaakt van consumptieijs
    • Er zijn ook klanten die in de hele supermarkt berucht zijn, onder wie twee grijsharige lesbiënnes die regelmatig een caissière aan het huilen maken. Van hen kreeg ik mijn eerste en enige klacht: ik was te langzaam waardoor ik hun ijstaarten liet smelten. Toch kreeg ik op mijn laatste werkdag hun erkenning: zij komen het liefst bij mij omdat ik hen niet afkat noch met hun boodschappen smijt. Glimlachend overdenk ik de ironie. [2] 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Laura van Zuylen 20 mei 2006
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be