Een punt koffietaart op een schoteltje.
  • kof·fie·taart
enkelvoud meervoud
naamwoord koffietaart koffietaarten
verkleinwoord koffietaartje koffietaartjes

de koffietaartv / m

  1. (kookkunst) zoet, luchtig gebak waarin bonen van Coffea arabica   zijn verwerkt
     Zij vertelde van een koffietaart, die „verrukkelijk" was geweest.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    E. von Twerdiansky (vert. C.H.)
    Voor de Jeugd. Grootvaders Rijksdaalder in: Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander, jrg. 18 nr. 152 (20 december 1919), p. 9 kol. 1