tarte v

  1. (spreektaal) opdonder, klap, mep
    «La prof, elle lui a mis une tarte à Sandro, parce qu’il arrêtait pas de faire le con en classe.»
    De lerares heeft Sandro een klap om de oren gegeven, hij bleef maar de mafketel uithangen in de klas. [1]

tarte

  1. (spreektaal) stom, tutterig
    «C'est une exposition tarte
    Het is een waardeloze expositie. [1]