• mep
  • In de betekenis van ‘klap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1787 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mep meppen
verkleinwoord mepje mepjes

de mepv / m

  1. een klap met de hand of met een mepper
    • Hij verkocht de zakkenroller een flinke mep. 
vervoeging van
meppen

mep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meppen
    • Ik mep. 
  2. gebiedende wijs van meppen
    • Mep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meppen
    • Mep je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]