Een appeltaart.
  • ap·pel·taart
enkelvoud meervoud
naamwoord appeltaart appeltaarten
verkleinwoord appeltaartje appeltaartjes

de appeltaartv / m

  1. (voeding) gebak gevuld met stukjes vruchten van de appelboom
    • Er was appeltaart en de kinderen droegen stukjes voor: er was een lunch en een passend cadeau.[3] 
  • zelfs in de lekkerste appeltaart zit wel een pit
op alles valt wel iets aan te merken
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]