• stro·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stromen
stroomde
gestroomd
zwak -d volledig

stromen

  1. ergatief voortbewegen van vloeistoffen
    • Er is veel water van de heuvel gestroomd. 
     Doordat de wind recht mijn kant opblies en het geluid van de donder steeds dichterbij kwam bleven mijn tranen stromen.[1]

de stromenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stroom
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be