Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·stro·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerstromen
stroomde neer
neergestroomd
zwak -d volledig

Werkwoord

neerstromen

  1. (van water of regen) naar lager gelegen plaatsen vloeien
    • Hij laat het water vanuit die hoogte neerstromen op de schoepen van een waterrad. 
  2. (figuurlijk) neerkomen
    • Uw genade laat u op mij neerstromen. 
Vertalingen

Gangbaarheid