• te·rug·stro·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugstromen
stroomde terug
teruggestroomd
zwak -d volledig

terugstromen

  1. terugvloeien, terugvloeien
    • De subsidiegelden gegeven door de gemeente stroomde via de BTW weer terug.