• gøy·ve
  • Samenhangt met gyve.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gøyve
gøyver
gøyvde
gøyvd
gøyvt
Klasse 3 zwak

gøyve

  1. onovergankelijk dwarrelen, stuiven
    «Røyken gøyver
    De rook dwarrelt.

gøyve over

  1. onovergankelijk stromen, gulpen
    «Elva gøyver over.»
    De rivier stroomt over zijn oevers.
  2. onovergankelijk opwellen, overkoken
    «Gryta gøyver over.»
    De pan kookt over.