• gy·ve
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gyve
gyver
gjøv
gøyv
gjøvet
gyvd
Klasse 2 sterk

gyve

  1. onovergankelijk dwarrelen, stuiven
  • gyve løs på noe
een zaak met grote ijver aanpakken / losspringen, losstormen
«Og etter litt tid gyver den løs på byttet.»
En na een tijdje stuift hij los op de prooi.
  • gyve løs på noen / gyve løs på en / gyve på en
op iemand afgaan / iemand aanvallen
  • støvet, sanden, snøen gyver
stof, zand, sneeuw stuift


  • gy·ve
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gyve
gyv
(bijvorm) gyver
gauv
gove
govi
Klasse 2 sterk

gyve

  1. onovergankelijk dwarrelen, stuiven
  • gyve laus på nokon / gyve på nokon
op iemand afgaan / iemand aanvallen
  • støvet, sanden, snøen gyv
stof, zand, sneeuw stuift