stream
- stream
vervoeging van |
---|
streamen |
stream
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van streamen
- Ik stream.
- gebiedende wijs van streamen
- Stream!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van streamen
- Stream je?
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord stream staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Geluid: stream (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /striːm/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to stream |
he/she/it | streams |
verleden tijd | streamed |
voltooid deelwoord |
streamed |
onvoltooid deelwoord |
streaming |
gebiedende wijs | stream |
stream
- onovergankelijk stromen, vloeien
- «Sunlight streamed through the windows.»
- Het zonlicht stroomde door de ramen.
- «Sunlight streamed through the windows.»
- onovergankelijk vol zijn (met)
- «My eyes were streaming with tears.»
- Mijn ogen waren vol tranen.
- «My eyes were streaming with tears.»
Naar frequentie | 2516 (naamwoord) |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
stream | streams |
stream
- on stream
aan het net