• schat·ten
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands scatten, schatten "schatting opleggen", vergelijk Middelhoogduits schetzen "belasting opleggen; geloven", modern Duits schätzen "schatten, waarderen" [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schatten
schatte
geschat
zwak -t volledig

schatten

  1. overgankelijk naar waarde ~: op prijs stellen, waarderen
    • De bijdragen van alle gebruikers van het WikiWoordenboek horen naar waarde geschat te worden. 
  2. overgankelijk Bij benadering een waarde voor iets geven, taxeren
    • Ik schatte hem zo'n jaar of vijftig. 
  3. (statistiek) : vanuit een beperkte steekproef een getalswaarde bepalen die een parameter van de verdeling ervan zo goed mogelijk benadert
    • Met een steekproefgemiddelde kan het gemiddelde het meest efficiënt geschat worden, maar de mediaan van de streekproef is een robuustere waarde. 

de schattenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schat
vervoeging van
schatten

schatten

  1. meervoud verleden tijd van schatten
    • Wij schatten. 
    • Jullie schatten. 
    • Zij schatten. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]