• be·na·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benaderen
benaderde
benaderd
zwak -d volledig

benaderen

  1. overgankelijk naartoe gaan en aanspreken
    • De verlegen jongen durfde het mooie meisje niet te benaderen. 
  2. overgankelijk aanpakken
    • De meester benaderde het probleem vanaf een onverwachte hoek. 
     Hoewel ik er vaak was geweest en de klinkende namen van Titiaan en Tintoretto achteloos door soireetjes had laten rollen, hoewel ik geroutineerd in mijn krant bleef lezen terwijl de vuurrode hogesnelheidstrein mij over de landverbinding van Mestre naar de oude stad bracht en veelbetekenend begon af te remmen, en hoewel ik mij had voorgenomen om mijn entree in de stad met een praktische instelling te benaderen en enige eventuele beroering van het gemoed uit te stellen totdat ik goed en wel was geïnstalleerd, moest ik even naar adem happen toen ik het station uit liep en het breekbare, pastelkleurige cliché van de stad aan het groene water zich onbekommerd en schijnbaar onschuldig voor mij ontvouwde.[1]
     Ik zag opnieuw de toegevoegde waarde van het alleen reizen. Door alleen te zijn stapte ik sneller op mensen af en doordat ik alleen was durfden mensen mij eerder te benaderen en uit te nodigen in hun huis.[2]
  3. overgankelijk bijna bereikt hebben
  4. overgankelijk (wiskunde) geen exacte berekening maar een bepaling
    • Door een lijn te trekken benaderde hij de richtingscoëfficiënt. 
  • [1]: iemand vol ontzag benaderen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 21
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be