Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·na·der·de

Werkwoord

vervoeging van
benaderen

benaderde

  1. enkelvoud verleden tijd van benaderen
    • Ik benaderde. 
    • Jij benaderde. 
    • Hij, zij, het benaderde. 
  2. verbogen vorm van benaderd, voltooid deelwoord van benaderen