• schat·gra·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord schatgraver schatgravers
verkleinwoord schatgravertje schatgravertjes

de schatgraverm [1]

  1. persoon die een verborgen schat opgraaft
     Iedere schatgraver droomt ervan de mooiste stenen ter wereld te vinden.[2]
     De beginnende schatgraver vond in het Schotse Stirlingshire vier juwelen die dateren uit de IJzertijd, van ongeveer 800 voor Christus tot het begin van de westerse jaartelling. 'Ik parkeerde mijn auto, pakte de metaaldetector, koos een richting en ongeveer zeven stappen verder lag het daar', vertelde hij aan BBC. De man heeft de juwelen overgedragen aan het Nationale Museum van Schotland in Edinburgh. Ze zijn daar sinds woensdag te zien voor het publiek.[3]
  2. (figuurlijk) gelukzoeker, fortuinzoeker
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644
  3.   Weblink bron “In zeven stappen naar goudschat” (Donderdag 5 november 2009 om 00:00), De Standaard