Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: gravêr

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord graver gravers
verkleinwoord gravertje gravertjes

Zelfstandig naamwoord

de graverm

  1. iemand die graaft of iets waarmee men kan graven

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·ver
Naar frequentie 4707

Werkwoord

graver

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van grave


Frans

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
graver
gravais
gravé
eerste groep volledig

Werkwoord

graver

  1. graveren, uitbeitelen
  2. (spreektaal) branden
    «Tu peux me graver le dernier disque de Christophe Maé?»
    Kan je voor mij de laatste cd van Christophe Maé branden? [1]

Verwijzingen



Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·ver
Naar frequentie 3196

Werkwoord

graver

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van grave

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van grav

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van grav


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·ver

Zelfstandig naamwoord

graver

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van grav