model van een boot waarmee Duitse gelukzoekers naar de VS gingen voor en na de Eerste Wereldoorlog
  • ge·luk·zoe·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord gelukzoeker gelukzoekers
verkleinwoord

de gelukzoekerm

  1. iemand die naar een ander land of streek trekt om daar een nieuw (beter en gelukkiger) leven op te bouwen, maar geen vluchteling is
    • Zelfs hun linkse collega’s ondersteunen het idee dat er een onderscheid tussen ‘politieke vluchtelingen’ en ‘gelukzoekers’ gemaakt moet worden, en dat de laatste hier niets te zoeken hebben.[2] 
    • Lieve Nederlandse lezers, ik ben geen gelukzoeker. Soms wil ik niet eens gelukkig worden. Survivor's guilt, noemen ze dat. De schaamte en het schuldgevoel waardoor je overvallen wordt omdat jij nog leeft en de anderen niet. Omdat jij een huisje in Haarlem hebt, en je familie vreest voor bombardementen. Dat gevoel onderscheidt ons van economische migranten. Oorlogsvluchtelingen hebben last van diepe heimwee, soms willen ze zelfs dood.[3] 
    • China is een magneet voor starters. Ook Nederlandse gelukzoekers wagen zich hieraan. Het grootste probleem? „Traag internet.”[4] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 5 DECEMBER 2017
  3. Volkskrant Linda Bilal 27 mei 2017,
  4. NRC Oscar Garschagen 28 februari 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be