schatten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schatten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schatten | te schatten | ||||||||
toekomend | zullen schatten | te zullen schatten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschat | te hebben geschat | ||||||||
toekomend | geschat zullen hebben | geschat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schattend | geschat | ev. schat |
mv. verouderd schat |
schatte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schat | schat | schat | schat | schat | schatten | schatten | schatten | |||
verleden (o.v.t.) | schatte | schatte | schatte | schatte | schatte | schatten | schatten | schatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schatten | zult/zal schatten | zult/zal schatten | zult schatten | zal schatten | zullen schatten | zullen schatten | zullen schatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schatten | zou schatten | zou(dt) schatten | zoudt schatten | zou schatten | zouden schatten | zouden schatten | zouden schatten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschat | hebt geschat | hebt/heeft geschat | hebt geschat | heeft geschat | hebben geschat | hebben geschat | hebben geschat | |||
verleden (v.v.t.) | had geschat | had geschat | had geschat | hadt geschat | had geschat | hadden geschat | hadden geschat | hadden geschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschat hebben | zal/zult geschat hebben | zult/zal geschat hebben | zult geschat hebben | zal geschat hebben | zullen geschat hebben | zullen geschat hebben | zullen geschat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschat hebben | zou geschat hebben | zou/zoudt geschat hebben | zoudt geschat hebben | zou geschat hebben | zouden geschat hebben | zouden geschat hebben | zouden geschat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschat | er is geschat | |||||||||
verleden | er werd geschat | er was geschat | |||||||||
toekomend | er zal geschat worden | er zal geschat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschat worden | er zou geschat zijn | |||||||||
lijdende vorm geschat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschat worden | geschat te worden | ||||||||
toekomend | geschat zullen worden | geschat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschat zijn | geschat te zijn | ||||||||
toekomend | geschat zullen zijn | geschat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschat | wordt geschat | wordt geschat | wordt geschat | wordt geschat | worden geschat | worden geschat | worden geschat | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschat | werd geschat | werd geschat | werdt geschat | werd geschat | werden geschat | werden geschat | werden geschat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschat worden | zult geschat worden | zult geschat worden | zult geschat worden | zal geschat worden | zullen geschat worden | zullen geschat worden | zullen geschat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschat worden | zou geschat worden | zou/zoudt geschat worden | zoudt geschat worden | zou geschat worden | zouden geschat worden | zouden geschat worden | zouden geschat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschat | bent geschat | bent/is geschat | zijt geschat | is geschat | zijn geschat | zijn geschat | zijn geschat | |||
verleden (v.v.t.) | was geschat | was geschat | was geschat | waart geschat | was geschat | waren geschat | waren geschat | waren geschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschat zijn | zult geschat zijn | zult geschat zijn | zult geschat zijn | zal geschat zijn | zullen geschat zijn | zullen geschat zijn | zullen geschat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschat zijn | zou geschat zijn | zou/zoudt geschat zijn | zoudt geschat zijn | zou geschat zijn | zouden geschat zijn | zouden geschat zijn | zouden geschat zijn |