schatrijk
- schat·rijk
- In de betekenis van ‘zeer rijk’ voor het eerst aangetroffen in 1635 [1]
- intensief, samenstelling van schat en rijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schatrijk | schatrijker | schatrijkst |
verbogen | schatrijke | schatrijkere | schatrijkste |
partitief | schatrijks | schatrijkers | - |
schatrijk
- heel erg rijk, alsof diegene een schat bezit
- De schatrijke zakenman investeerde in sociale ondernemingen.
- Het woord schatrijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schatrijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schatrijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be