• on·der·schat·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderschatten
onderschatte
onderschat
zwak -t volledig

onderschatten

  1. overgankelijk de fout maken iets kleiner, dommer, zwakker of van kleiner belang in te schatten dan het in werkelijkheid blijkt
     ‘Ik heb begrip voor de maatregelen van de overheid. Misschien hadden die wat eerder genomen moeten worden, we hebben het in Nederland misschien aanvankelijk een beetje onderschat.[1]
     Natuurlijk had ik Clio onderschat. In plaats van de deur open te doen in verhuis-T-shirt en joggingbroek verscheen zij, alsof ze wist dat dit haar eerste opkomst zou zijn in mijn boek, als een vrouw die weet hoe zij haar entree moet maken, in een spectaculair kort zwart jurkje van Elsa Schiaparelli, dat was afgezet met een bloemmotief van witte glaskraaltjes en een wufte kraag van witte raffia, met daarbij zwarte open schoenen met een hoge hak van Fendi en lange, hangende, zilveren oorbellen van Gucci.[2]
vervoeging van
onderschatten

onderschatten

  1. meervoud verleden tijd van onderschatten
    • Wij onderschatten. 
    • Jullie onderschatten. 
    • Zij onderschatten. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be