Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Moor


  • moor
  • Het woord moor heeft verschillende betekenissen, die teruggaan op verschillende oorsprongen.
  • [1] Middeleeuws Nederlands Moor. In de betekenis van 'moslim' (met hoofdletter Moor, mv Moren), is de benaming voor het eerst aangetroffen in 1250, en is ontleend aan literair Latijn Mauri, een geografische benaming voor de Berbersprekende volkeren van Noordwestelijk Afrika, ook geleend in de meeste Europese talen, vergelijk Oudfrans (1176-81) Mor ‘persoon afkomstig uit Mauretanië’ (modern Maure), Spaans moros, Italiaans Mori.
  • [2] In de secundaire betekenis van 'persoon, Afrikaan met een donkere huidskleur', is moor afkomstig uit het volkslatijn *mōrus, vergelijk Middelfrans (13e eeuw) (bijvoeglijk) 'donkerbruin', (1573) more ‘neger, zwart persoon’, Italiaans moro 'zwart' (van mensen en paarden) [1] [2] Voor het eerst aangetroffen in 1200 in Alexanders geesten, van Jacob van Maerlant, zie de vindplaats hieronder. Ook metonymisch als 'hebbende de kleur van een Moor, donkerbruin, zwart' in samenstellingen, bijv. moorkop, kookmoor.
  • [3] In de betekenis van 'ketel', is het een verkorte vorm van kookmoor [3], voor het eerst aangetroffen in 1872, in een werk van Hendrik Conscience, zie de vindplaats hieronder.
  • [4] In de betekenis van ‘kers’, is het een verkorte vorm van morel (kers) [4].
  • [5] Middelnederlands more, moor, modere. In de betekenis van ‘modder’, een nevenvorm van moer [5], voor het eerst aangetroffen in ca. 1229 (more) en 1259 [6].
  • [6] In de betekenis van 'gevlamd, blinkend' (van zijde en metaal), is het afkomstig uit Frans moiré, sinds 1725 [7].
  • [7] Middelnederlands more, in de (verouderde) betekenis van een zekere plant, wilde pastinaak, een inheems woord, met cognate vormen in een beperkt aantal Germaanse talen, vergelijk Duits Möhre 'wortel' [8].
enkelvoud meervoud
naamwoord moor moren
verkleinwoord moortje moortjes

de moorm [9] [10] [11]

  1. (antropologie) (historisch) donkere Afrikaan (vaak gekwalificeerd met bijvoeglijk swart)
     Was een coninghinne daerbi In Etyopen, hiet Candacis, Daer menech swart moor in is, Die sinde up minne ende up houde Van utermaten finen goude Alexandere hondert sticke Voets lanc ende voets dicke Ende enen halven voet breet.[12]
  2. (historisch) (verouderd) (Noordafrikaanse) moslim, Moor, meestal mv
     Die vierde es coninc van den Moren,[En̄ e]s gheheten die coninc Genors; [Die] .v.ste dat es die coninc Anfors, [En̄ e]s coninc in Getulen [Daer d]e[r] liebaerde vele sculen.[13]
  3. een type waterketel
     Pogende zoo weinig gerucht te maken als hem mogelijk was, langde hij de tondeldoos uit het kapelleken van den schoorsteen, en sloeg vuur met den kei op het staal. Hierin gelukt zijnde, ontstak hij het gereed gelegde hout, ging uit den huize naar den waterput, kwam terug met eenen ge vulden kookmoor en hing dezen over het vlammend vuur, dat hij nog eene wijl bleef voeden om het water spoedig aan het zieden te brengen. .... Zoohaast hij het vuur zag branden en het water in den moor hoorde zingen, stapte hij naar de groote tafel bij het venster, waar een hoop zeer beschadigde koffieboonen lag, en hij begon, om geenen tijd te verliezen, de goede en halfgoede boonen uit te zoeken en van de gansch bedorvene te scheiden.[14]
  4. (plantkunde) een kersensoort, morel
  5. modder, bezinksel
     Van enen kinnebacslage, van enen metten hare te treckene. Van enen te bloet worstelne van enen in die more te werpenen van enen metten voeten te stoetene moet men drie pont gelden dies werden bedregen met goeden lieden.[15]
  6. moiré stof
  7. (verouderd), (plantkunde) een type wortel, o.m. gele raap (Brassica napus  ), wilde pastinaak (Pastinaca sativa  )
81 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[16]
  1. moor op website: Etymologiebank.nl
  2. maure (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994)   op de website cnrtl.fr  .
  3. moor op website: Etymologiebank.nl
  4. moor op website: Etymologiebank.nl
  5. moor op website: Etymologiebank.nl
  6. "moor" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  7. moor op website: Etymologiebank.nl
  8. moor op website: Etymologiebank.nl
  9. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  10. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  11. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  12.   Weblink bron Alexanders geesten in:
    Johannes Franck
    Alexanders geesten van Jacob van Maerlant (1882), J.B. Wolters, Groningen, p. 336
  13.   Weblink bron
    anoniem Historie van Partinoples, grave van De Bleys
    Historie van Parthonopeus van Bloys (1250) in:
    Ferdinandus Deycks & Jan-Hendrik Bormans
    Ouddietsche Fragmenten van Parthonopeus van Bloys (1871), Hayez, Brussel, p. 151.
  14.   Weblink bron “Eene o te veel” (1872), Volledige werken 17 (1912), Lebègue, Brussel z.j., p. 4.
  15. Uit die Coren van der Stat van Bruesele (1229) in:
    Johannes Matthias Schrant
    roeven van Nederlandschen prozastijl, uit zeven eeuwen. (1829), A.B. Stéven, Gent, p. 2
  16.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
moor moors

moor

  1. (geologie) heide
  2. (geologie) moer [C]
vervoeging
onbepaalde wijs to  moor 
he/she/it  moors 
verleden tijd  moored 
voltooid
deelwoord
 moored 
onvoltooid
deelwoord
 mooring 
gebiedende wijs  moor 

moor

  1. (scheepvaart) aanmeren, vastmeren, voor anker gaan


moor

  1. moeras; een drassig gebied waarin men gemakkelijk verzinkt


  • IPA: /moːɐ(r)/

moor v

  1. (slang) (familie) moeder


moor

  1. moeras; een drassig gebied waarin men gemakkelijk verzinkt