pastinaak
- pas·ti·naak
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1226 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pastinaak | pastinaken |
verkleinwoord | pastinaakje | pastinaakjes |
- (plantkunde), (groente) bepaald circa 20 cm lang knolgewas, Pastinaca sativa subsp. sativa
1. bepaald circa 20 cm lang knolgewas, Pastinaca sativa
- Het woord pastinaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pastinaak" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "pastinaak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be