mate
- ma·te
[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mate | - |
verkleinwoord | - | - |
- graad, een hoeveelheid van iets abstracts, maat
- Hij daagde de man in die mate uit dat de man hem sloeg.
- De wethouder stelt dat er extra geld is gereserveerd om de eikenprocessierups te bestrijden en om te voorkomen dat evenementen niet of zeer beperkt door kunnen gaan zoals vorig jaar. “De hotspots zijn in beeld en Gildebor staat klaar waar nodig. Veel zal afhangen van de weersomstandigheden en de mate van de plaag. Als het warmer is zal de rupsenplaag zich eerder voordoen.” [3]
- (plantkunde) Ilex paraguariensis , de mateplant [4]
- (drinken) een drank die van bovengenoemde plant wordt gemaakt (en waar Che Guevara dol op was)
- Het woord mate staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mate" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Gerard Smink 22-04-19 Hengelose wethouder: ‘Geen nestkastjes in openbaar groen’
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mate | mates |
mate
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mate | mates |
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to mate |
he/she/it | mates |
verleden tijd | mated |
voltooid deelwoord |
mated |
onvoltooid deelwoord |
mating |
gebiedende wijs | mate |
mate
- (informeel) kameraad, maat makker, vriend
- «Hey mate, how's it going?»
- Hee maat/makker/vriend, hoe gaat het ermee?
- «Hey mate, how's it going?»
- metgezel, partner
- (scheepvaart) stuurman
- (schaak) schaakmat
mate
- overgankelijk (biologie), (seksualiteit) geslachtsgemeenschap hebben, paren [2]
mate
- ma·te
- Afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord mat.
Naar frequentie | 3919 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | mate |
tegenwoordige tijd | mater |
verleden tijd | matet mata |
voltooid deelwoord |
matet mata |
onvoltooid deelwoord |
matende |
lijdende vorm | mates |
gebiedende wijs | mat |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
mate
- overgankelijk voederen, voeren
- «Vi forsøkte å mate uglen med en mus.»
- We hebben geprobeerd, de uil met een muis te voeren.
- «Vi forsøkte å mate uglen med en mus.»
- ma·te
- Afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord mat.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | mate mata |
tegenwoordige tijd | matar |
verleden tijd | mata |
voltooid deelwoord |
mata |
onvoltooid deelwoord |
matande |
lijdende vorm | matast (bijvorm): matas |
gebiedende wijs | mat mata mate |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
mate
- IPA: /macɛ/
mate
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mate | mates |
mate m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | mate | mates |
vrouwelijk | mate | mates |
mate
vervoeging van |
---|
matar |
mate
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar
- IPA: /matɛ/
- ma·te
mate
mate
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord mást