• jeugd
  • In de betekenis van ‘het jong-zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘jongelui’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1480 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord jeugd -
verkleinwoord - -

de jeugdv / m

  1. de tijd van iemands leven dat iemand nog jong is
    • In mijn jeugd was alles zoveel slechter. 
     In mijn jeugd trokken we elke zomer met vier gezinnen door de bergen. Acht ouders (die de ‘oude takken’ werden genoemd) met tien kinderen tussen de acht en dertien jaar.[2]
     Waarom God hun alle drie een dergelijke gunst had verleend, was onmogelijk te begrijpen, evenmin waarom hij in hun jeugd hun vader en oom tot zich had genomen door hen te laten verdwijnen op zee.[3]
  2. de jongeren van een samenleving
    • De jeugd van tegenwoordig groeit op voor galg en rad. 
     `Van Sinterklaas tot Sintemaarten' is bestemd voor Nederland en Vlaanderen. Wij hopen van harte dat het boek, mede door de grote toewijding waarmee Otto Dicke het heeft geïllustreerd, met vreugde gebruikt zal worden. Niet alleen voor de jeugd, in gezin en school, maar ook door alleenstaanden en zieken. Kortom: allen die zich willen verdiepen in de 'feestelijke' kant van het leven.[4]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. 1,0 1,1 "jeugd" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 7
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


jeugd

  1. jeugd