Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dorps·jeugd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpsjeugd
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dorpsjeugdv / m [1]

  1. de jongeren die in dorpen wonen
  2. de jongeren die in een bepaald dorp wonen
     Mij bijvoorbeeld horen ze regelmatig uit over de beurskoersen en van de dorpsjeugd vernemen ze de uitslagen van de voetbalwedstrijden.[2]
     Een deel van de dorpsjeugd volgde zijn voorbeeld.[2]


Hyperoniemen
Synoniemen


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen