• ba·sis·school·jeugd
enkelvoud meervoud
naamwoord basisschooljeugd
verkleinwoord

de basisschooljeugdv / m

  1. de kinderen die op de basisschool zitten
     Een paar jaar geleden kreeg De Faber bezoek van de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb. "Sindsdien deelt hij vuurwerkbrillen uit onder basisschooljeugd en ik moet zeggen, geen van de ernstige slachtoffers zijn jonge kinderen, dus in onze regio werkt dat kennelijk goed. Dat is eigenlijk het enige goede nieuws dat ik zie." De Faber pleit voor een verbod op consumentenvuurwerk.[1]


  1.   Weblink bron “12 slachtoffers bij Het Oogziekenhuis in Rotterdam” (Vrijdag 1 januari 2016, 08:38), NOS