• jeugd·ja·ren
enkelvoud meervoud
naamwoord jeugdjaren
verkleinwoord

de jeugdjarenmv

  1. de tijd dat men kind is
     Het smerige is alleen dat ik niet kan volstaan met een verslag van zijn geboorte en de navolgende jeugdjaren.[2]
     Zorgeloos voetballen, dat doet Ihattaren in zijn jeugdjaren op zijn pleintje aan de Adenauerlaan. Daar leert hij zijn trucjes. En net zo lief neemt hij later de tijd voor de jeugd, want rijzende ster van PSV of niet, hij verloochent zijn afkomst nooit.[3]
  1. jeugdjaren op website: Etymologiebank.nl
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron
    Oscar van der Horst
    “Verscholen op industrieterrein, werkt Ihattaren in garagebox aan rentree” (VR 12 NOVEMBER 2021), NOS