• kinds·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord kindsheid -
verkleinwoord

de kindsheidv [2]

  1. tijd van de kinderjaren
  2. (medisch) het verlies van mentale vermogens aan het eind van het leven waardoor ouderen even afhankelijk als kinderen worden
89 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]