• ge·ne·ra·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord generatie generaties
verkleinwoord generatietje generatietjes

de generatiev

  1. (tijdrekening), (eenheid) periode van 25 jaar
  2. alle individuen die via hetzelfde aantal tussenstappen van één bepaald individu afstamt
  3. alle personen die min of meer tegelijkertijd geboren zijn
    • De mannen van die generatie zijn in groten getale omgekomen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. 
     'Maar de jonge generatie chauffeurs gaat liever naar McDonald's.'[2]
  4. (techniek) de apparatuur die kenmerkend is voor een bepaald beperkt tijdsbestek
     Iedereen wist dat de volgende generatie jachtvliegtuigen van Zweden een deltavleugel met de aanduiding J 35 Draken was.[3]
  5. het genereren, voortbrengen van iets
    • De generatie van energie met de zon als bron staat erg in de belangstelling. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. "generatie" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be