• kwar·taal
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘drie maanden’ voor het eerst aangetroffen in 1685 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwartaal kwartalen
verkleinwoord kwartaaltje kwartaaltjes

het kwartaalo

  1. (tijdrekening), (eenheid) een kwart van een kalenderjaar
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]