• fi·lo·lo·gie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘taal- en letterkunde van een volk’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Van het Griekse Φιλος, philos: "liefde" met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord filologie
verkleinwoord

de filologiem

  1. (wetenschap), (taalkunde) studie van de taal- en letterkunde van volkeren door middel van geschriften in samenhang met de cultuurgeschiedenis van dit volk
    • de filologie is een tak van taalkunde die zich vooral richt op dode talen 
60 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /fɪlɔlɔgɪjɛ/
  • fi·lo·lo·gie

filologie v

  1. (wetenschap) (taalkunde) filologie