• fi·lo·loog
enkelvoud meervoud
naamwoord filoloog filologen
verkleinwoord filoloogje filoloogjes

de filoloogm

  1. (wetenschap), (beroep) iemand die zich specialiseert in de studie van de taal en de cultuur van een mensengemeenschap
62 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]