[5] Jongen met een bulla
[4] Pauselijke bullae

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bul·la
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bulla bullae
bulla's
verkleinwoord bullaatje bullaatjes

Zelfstandig naamwoord

de bullav

  1. hol bolletje of blaasje gevuld met gas of vocht
  2. (medisch) blaar op de huid
  3. (buikpotigen) benaming voor zeedieren met een bolle schelp, behorend tot het geslacht Bulla  
  4. (religie), (oudheid) zegel van paus, of van een keizer uit de oudheid
  5. (oudheid) amulet van welgestelde kinderen in het Romeinse rijk
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
bulla bullas

Zelfstandig naamwoord

bulla

  1. een hol bolletje, luchtbel, zeepbel
  2. (medisch): bulla, blaar
  3. (oudheid): bulla, zegel
Synoniemen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bulla     la bulla     bullas     les bullas  

Zelfstandig naamwoord

bulla v

  1. (oudheid), bulla, amulet
  2. (oudheid), (religie): bulla, (pauselijk) zegel
Schrijfwijzen


Latijn

Zelfstandig naamwoord

bulla v

  1. blaar, blaas, luchtbel
  2. sierknop
Afgeleide begrippen
Verbuiging


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
bullir

bulla

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bullir
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bullir
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bullir