Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waterbel waterbellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

waterbel v/m [1]

  1. een bolvormige afgesloten ruimte die gevuld is met water
    • Drie pompen staan er op het volkstuincomplex De Haken in Twekkelo. "Op zes meter diepte zit hier een flinke waterbel, daar halen we ons water vandaan", zegt scheidend beheerder Boudewijn Kloppenborg (64). "Tja, wie zal het zeggen of dat water nog schoon is als mijn kleinkinderen hier ooit zouden willen tuinieren? Ik maak me echt zorgen over alle ontwikkelingen hier. Ik vind het verschrikkelijk." [2] 
    • Tieners laten massaal een condoom gevuld met water op hun hoofd vallen. Als dat precies goed gebeurt heeft dat het effect van een grote waterbel om je hoofd tot gevolg. [3] 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen