beleggen
- be·leg·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beleggen |
belegde |
belegd |
zwak -d | volledig |
beleggen
- overgankelijk, (financieel) geld steken in een naar verwachting winstgevende onderneming [1] of in waardepapieren
- Hij had al zijn spaargeld belegd in een teakkwekerij maar die was minder winstgevend als hij hoopte.
- overgankelijk (scheepvaart) een scheepstouw vastmaken, vastsjorren
- overgankelijk het toevoegen van (boter en) beleg aan een snee brood, zodat deze een boterham wordt (bedekken door er iets op te leggen)
- Nu we wat meer geld verdienen willen we onze boterham met wat meer beleggen dan alleen maar tevredenheid.
- ▸ Ik bestelde een lunch bestaande uit vier dikke pannenkoeken, rijkelijk belegd met boter en ahornsiroop.[1]
- bijeenroepen, houden
- Ongeveer eens in de twee maanden wordt een vergadering belegd
- ▸ Wethouder Boudewijn Revis gaat de taken van de opgestapte burgemeester Krikke waarnemen tot een interim-burgemeester is benoemd. Dat is in een in allerijl belegde collegevergadering besloten.[2]
1. geld steken in een naar verwacht winstgevende onderneming
de beleggen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord beleg
- de actie van het beleg op een boterham doen
- Het beleggen van de boterhammen liet hij aan zijn moeder over.
- Het woord beleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beleggen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Haagse burgemeester Pauline Krikke stapt per direct op” (Zondag 6 oktober 2019, 17:46), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be