organizar
- or·ga·ni·zar
organizar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
organizar |
organizaba |
organizado |
volledig |
- overgankelijk organiseren; een bepaalde structuur aanbrengen.
- organiseren; iets, vaak een evenement, tot stand brengen, (een vergadering) beleggen
- [1] planificar
- organizar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española