• an·le·gen
  • Afleiding van het Duitse werkwoord legen met het voorvoegsel an-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
anlegen
legte an
(hat) angelegt
zwak volledig scheidbaar

anlegen

  1. overgankelijk, (scheepvaart) aanleggen, aanmeren
    «Wie konnte man früher mit Segelschiffen in den Hafen manövrieren und anlegen
    Hoe kon men vroeger met zeilschepen manoeuvreren in de haven en aanleggen?
  • im Hafen anlegen
in de haven aanleggen