beleg


Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·leg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beleg | beleggen |
verkleinwoord | belegje | belegjes |
Zelfstandig naamwoord
beleg o
- langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
- voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
- Kaas is mijn favoriete beleg.
- afgewerkte tegenkant van naaiwerk
Hyponiemen
- [2] boterhambeleg, broodbeleg
Afgeleide begrippen
- [1] belegeren, belegering
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
2. voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
3. afgewerkte tegenkant van naaiwerk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beleggen |
beleg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beleggen
- Ik beleg.
- gebiedende wijs van beleggen
- Beleg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beleggen
- Beleg je?
Gangbaarheid
- Het woord beleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "beleg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "beleg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beleg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ wikipedia
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be