• be·leg·ger
  • Afgeleid van de stam van beleggen met het achtervoegsel -er.
enkelvoud meervoud
naamwoord belegger beleggers
verkleinwoord (beleggertje) (beleggertjes)

de beleggerm

  1. (economie) iemand die geld belegt, geld vastlegt in effecten of goederen, in de verwachting hier later winst mee te maken
    • Het grootste deel van de aandelen van het bedrijf is in handen van institutionele beleggers. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be