Paartje struisvogels met een crèche jongen (mannetje links en vrouwtje rechts).
  • struis·vo·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord struisvogel struisvogels
verkleinwoord struisvogeltje struisvogeltjes

destruisvogelm

  1. (loopvogels) Struthio camelus op Wikispecies, grote loopvogel, die niet kan vliegen
     'Moeder heeft de gewoonte je soms, liefdevol en voor de grap maar toch, een struisvogel te noemen,'zei ze en ze legde haar bestek neer.[4]
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]