roer
- roer
- In de betekenis van ‘geweer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1]
- In de betekenis van ‘stuur van schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roer | roeren (roers) |
verkleinwoord | roertje | roertjes |
het roer o
- vlak waarmee de besturing van een schip of een vliegtuig geregeld wordt
- stuurmiddel van een schip
- lokvogel.
- de buis van een pijp (om te roken)
- geweer
De leiding in handen hebben
Het schip is gemakkelijk bestuurbaar
De zaak (blijven) besturen
Het beleid moet op de schop, het beleid moet veranderen
Er is geen orde/sturende leiding meer
De zaak verkeerd aanpakken
Let op hoe je loopt, loop rechtuit
(v.e. schip) Niet meer naar het roer luisteren, onbestuurbaar raken
|
1. vlak waarmee gestuurd wordt
2. stuurmiddel
vervoeging van |
---|
roeren |
roer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roeren
- Ik roer.
- gebiedende wijs van roeren
- Roer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roeren
- Roer je?
- Het woord roer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "roer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ro·er
Naar frequentie | 5202 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | roer | roeren | roere | roerne |
genitief | roers | roerens | roeres | roernes |
roer, m
- [1-2]: idrettsutøver
- [1-2]: sportsmann
- [1]: idrettsmann
- [2]: idrettskvinne
- [1-2]: kapproer
- ro·er
roer, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van ro
roer, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van roe
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
roer |
roía |
roído |
volledig |
roer