• rib·be
enkelvoud meervoud
naamwoord ribbe ribben
verkleinwoord ribbetje ribbetjes

de ribbev / m

  1. (anatomie) een van de platte, dunne, boogvormige beenderen die de borstkas omsluiten
  2. (wiskunde) de lengte van een zijde van een kubus of parallellopipedum.
    • De lengte van de lichaamsdiagonaal van een kubus is √3 maal de ribbe. 
68 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • rib·be
  • Afkomstig uit het Nederduits.
Naar frequentie 26360
vervoeging
onbepaalde wijs ribbe
tegenwoordige tijd ribber
verleden tijd ribba
ribbet
voltooid
deelwoord
ribba
ribbet
onvoltooid
deelwoord
ribbende
lijdende vorm ribbes
gebiedende wijs ribb
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

ribbe

  1. overgankelijk kaalplukken, plukken (ontdoen van veren van een vogel)
  2. overgankelijk beroven, plunderen
  • [1]: ribbe en høne
een kip plukken
  • [2]: ribbe et hus
een huis plunderen
  • [2]: være ribbet for ære og anseelse
beroofd zijn van eer en goede naam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ribbe     m: ribben
v: ribba  
  ribber     ribbene  
genitief   ribbes     m: ribbens
v: ribbas  
  ribbers     ribbenes  

ribbe, m / v

  1. (voeding) rib, varkensrib
  2. dwarsregel
  3. rib (smalle verhoging aan de oppervlakte van een voorwerp)
  • [1]: spise ribbe til middag
ribben voor de lunch eten
  • [2]: en genser med ribber
een trui met ribben


  • rib·be
  • Afkomstig uit het Nederduits.
vervoeging
onbepaalde wijs ribbe
ribba
tegenwoordige tijd ribbar
verleden tijd ribba
voltooid
deelwoord
ribba
onvoltooid
deelwoord
ribbande
lijdende vorm ribbast
gebiedende wijs ribb
ribba
ribbe
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

ribbe

  1. overgankelijk kaalplukken, plukken (ontdoen van veren van een vogel)
  2. overgankelijk beroven, plunderen
  • [1]: ribbe ei høne
een kip plukken
  • [2]: ribbe eit hus
een huis plunderen
  • [2]: vere ribba for ære og vørdnad
beroofd zijn van eer en goede naam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ribbe     ribba     ribber     ribbene  

ribbe, v

  1. (voeding) rib, varkensrib
  2. dwarsregel
  3. rib (smalle verhoging aan de oppervlakte van een voorwerp)
  4. rib (van de koeling van een motor)
  5. bergrug
  • [1]: ribbe med surkål
varkensribbetjes met zuurkool
  • [2]: hange i øvste ribba i ribbeveggen
in de bovenste dwarsregel van het klimrek hangen
  • [3]: ein genser med ribber
een trui met ribben
  • [4]: ribbene i ein kjølegrill
de ribben van de koeling van een motor