spant
- spant
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spant | spanten |
verkleinwoord | spantje | spantjes |
het spant o
- (bouwkunde) spar in een dakconstructie, een dakspar of dakspant
- (scheepvaart) gebogen onderdeel in een romp die loodrecht op de lengte is aangebracht en voor het dwarsverband zorgt
- aanvullingsspant, achterspant, dakspant, grootspant, hoekkeperspant, kapspant, knikspant, rondspant, spoorspant
vervoeging van |
---|
spannen |
spant
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
- Jij spant.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spannen
- Hij spant.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van spannen
- Spant!
- Het woord spant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spant" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be