dakspant
- dak·spant
- samenstelling van dak en spant [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dakspant | dakspanten |
verkleinwoord | dakspantje | dakspantjes |
het dakspant o
- (bouwkunde) een spar, spoor of spant (balk of plank) die van de voet van het dak tot de nok loopt en die het dakbeschot ondersteunt
- ▸ Ik zag de ratten niet die in het donker rondrenden, noch hoorde ik het geknars van termieten die zich te goed deden aan dakspanten en schoren. Ik voelde de klimop niet die aan de stenen trok en de torens in zand veranderde.[2]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord dakspant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477