Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: riff


  • rif
  • Leenwoord uit het Oudnoor(d)s, in de betekenis van ‘bank in zee’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rif riffen (in betekenis 1 en 3)
verkleinwoord rifje rifjes
enkelvoud meervoud
naamwoord rif reven (in betekenis 2)
verkleinwoord rifje rifjes

het rifo

  1. (geologie) een ondiepte in water, koraalbank, klip
  2. (techniek), (scheepvaart) bij windmolens en zeilschepen: een strook van het zeiloppervlak dat tijdelijk kan worden opgevouwen of opgerold
    • "De wind is te sterk, we zullen een rif ", of misschien wel twee, moeten steken." 
  3. lichaam van een mens of dier, geraamte
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]


rif o

  1. (anatomie) rib