reven
- re·ven
- In de betekenis van ‘(zeilen) kleiner maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reven |
reefde |
gereefd |
zwak -d | volledig |
reven
- overgankelijk, (scheepvaart) (m.b.t. een zeil) het effectieve oppervlak verkleinen door samenvouwing of oprolling
- Bij het reven met een bindrif wordt het zeil met reefknuttels aan de giek geknoopt.
- Een 1e, 2e of 3e rif steken
Het reven (1e, 2e of 3e maal)
1. het effectieve oppervlak verkleinen door samenvouwing of oprolling
vervoeging van |
---|
rijven |
reven
- meervoud verleden tijd van rijven
- Wij reven.
- Jullie reven.
- Zij reven.
- Wij reven.
de reven mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord reef
- Het woord reven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reven" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "reven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- re·ven
reven
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van rev
- re·ven
reven
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van rev