Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(zeilen) kleiner maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reven
reefde
gereefd
zwak -d volledig

Werkwoord

reven

  1. overgankelijk, (scheepvaart) (m.b.t. een zeil) het effectieve oppervlak verkleinen door samenvouwing of oprolling
    • Bij het reven met een bindrif wordt het zeil met reefknuttels aan de giek geknoopt. 
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een 1e, 2e of 3e rif steken
Het reven (1e, 2e of 3e maal)
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rijven

reven

  1. meervoud verleden tijd van rijven
    • Wij reven. 
    • Jullie reven. 
    • Zij reven. 

Zelfstandig naamwoord

de revenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord reef

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ven

Zelfstandig naamwoord

reven

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van rev


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ven

Zelfstandig naamwoord

reven

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van rev