reef
- reef
- In de betekenis van ‘inneembare strook in zeil’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1407 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reef | reven |
verkleinwoord | reefje | reefjes |
het reef o
- o (techniek), (scheepvaart) bij windmolens en zeilschepen: strook van het zeiloppervlak dat tijdelijk kan worden opgevouwen of opgerold
- De wind is te sterk, we zullen een reef, of misschien wel twee, moeten steken.
- v golf, baar, uitlopende golfslag, waterrimpeling [2]
- ▸ Maar in zijn rand verbrak de zee in reven
Telkens en telkens weer, er boven dreven
Als gouden bijen wolken in het blauw,[3]
- ▸ Maar in zijn rand verbrak de zee in reven
- [1]: rif
1. strook van het zeiloppervlak dat tijdelijk kan worden opgevouwen of opgerold
vervoeging van |
---|
reven |
reef
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reven
- Ik reef.
- gebiedende wijs van reven
- Reef!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reven
- Reef je?
vervoeging van |
---|
rijven |
reef
- enkelvoud verleden tijd van rijven
- Ik reef.
- Jij reef.
- Hij, zij, het reef.
- Ik reef.
- Het woord reef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reef" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "reef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Mei”
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- reef
enkelvoud | meervoud |
---|---|
reef | reefs |
reef
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to reef |
he/she/it | reefs |
verleden tijd | reefed |
voltooid deelwoord |
reefed |
onvoltooid deelwoord |
reefing |
gebiedende wijs | reef |
reef
- IPA: /reːf/ (Etsbergs)
reef m
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | reef | - | reefke | - | reef | - | reefkes | - |
genitief | reefs | - | reefkes | - | reef | - | reefkes | - |
locatief | reves | - | reveske | - | revese | - | reveskes | - |
datief | reve(m) | - | reefke | - | reef | - | reefkes | - |
accusatief | reef | - | reefke | - | reef | - | reefkes | - |