kanteel
- kan·teel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opstaand deel van muur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanteel | kantelen |
verkleinwoord | kanteeltje | kanteeltjes |
de kanteel m
- elk van de opstaande delen van de getande bovenkant van (oude) verdedigingsmuren
- Men kon zich achter de kantelen beschermen tegen vijandelijk geschut.
1. elk van de opstaande delen van de getande bovenkant van (oude) verdedigingsmuren
- Het woord kanteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanteel" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kanteel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be